Het Biologisch Station te Wijster was onverbrekelijk verbonden aan de persoon en naam van Willem Beijerinck. Willem Beijerinck, geboren te Utrecht in 1891, studeerde Landbouwkunde in Wageningen. In zijn praktijktijd maakte hij kennis met het bedrijf van W. Popping te Wijster, waar hij na zijn studietijd terugkeerde en huwde met Geesje Popping.
Hij interesseerde zich al spoedig meer voor de flora, fauna en voorgeschiedenis van het toen nog onbekende Drenthe dan voor het boerenbedrijf. Hij begon dan ook in 1923 met een onderzoek naar de eencellige zoetwaterwieren in de overvloedig aanwezige heideplassen. Als een oecoloog ‘avant la lettre’ realiseerde hij zich, dat elke plas een eigen milieu heeft en daardoor een eigen populatie van eencellige wieren. In 1927 promoveerde hij in Wageningen cum laude op het proefschrift ‘Over verspreiding en periodiciteit van de zoetwaterwieren in Drentsche heideplassen’. In dit huis (Kampsweg 29), dat in 1927 gereed kwam, was een werkkamer en bibliotheek gereserveerd voor zijn onderzoek, en daarmee was het Biologisch Station geboren. Om Beijerinck financieel te steunen richtten enkele bevriende hoogleraren in 1933 de Stichting ‘Het Biologisch Station Nederland’ op.
Naast de Drentse vennen onderzocht Beijerinck subfossiele plantenresten in Friese en Groningse terpen. Hiervoor legde hij een zaden collectie aan en schreef een beroemd geworden Zadenatlas. Verder publiceerde hij monografieën over de variatie van . struikhei en over Nederlandse bramensoorten. Tevens schreef hij over uiteenlopende onderwerpen in ‘De Levende Natuur’. Misschien wel de grootste verdienste van Willem Beijerinck was, dat hij tezamen met zijn vriend Gerrit Brouwer, er met veel inzet naar heeft gestreefd om tenminste een van de grote Drentse heidevelden voor het nageslacht te behouden. Na een zorgvuldige bestudering van de twaalf grote heidevelden, die in de jaren ’20 nog aanwezig waren, viel de keuze uiteindelijk op het Geusinger- en Dwingelderveld, en begon Natuurmonumenten met aankopen.
Na de Tweede Wereldoorlog was hij door financiële problemen gedwongen een overeenkomst aan te gaan met de Landbouwhogeschool te Wageningen. Hij werd in 1953 Rijksambtenaar en tegen betaling van een lijfrente zou de LH na zijn pensioen in 1956 het Biologisch Station bezitten. Intussen had hij aan de overzijde van de Kampsweg grond aangekocht en er in 1953 een landhuis laten bouwen (Kampsweg 52).
Intussen had hij het ‘boer-zijn’ er definitief aan gegeven en een woning laten bouwen aan de Kampsweg
Na de pensionering van Beijerinck werden er twee Leidse biologen benoemd aan het Biologisch Station. Jan Barkman en de eerste auteur. Barkman hield zich vooral bezig met plantensociologisch onderzoek aan mossen en korstmossen en later ook aan paddenstoelen. Dit laatste onderzoek werd vooral door Eef Arnolds tot bloei gebracht. Piet den Boer begon een onderzoek naar de populatiedynamica van loopkevers. Na het overlijden van Beijerinck in 1960 nam de LUW het kadastraal perceel 110 van de erfgenamen van Beijerinck over. Dit terrein ligt aan de noordkant van de Kampsweg en tegenover het Biologisch Station. Spoedig daarna werd een tweede terrein (P50) aan de zuidkant van de Kampsweg, op 1 km afstand van het BS in de richting Spier, overgenomen van een Asser tandarts.
Deze terreinen stelden ons in staat proefopstellingen te maken in veld en veldwaarnemingen te doen op loopafstand van het laboratorium. In 1967 kreeg het Biologisch Station een nieuw gebouw (Kampsweg 27) en later zelfs een gastenverblijf. In 1969 werd de Amsterdamse bioloog Theo van Dijk benoemd, die achtergronden van de voor- en achteruitgang van de aantallen loopkevers in veldpopulaties ging onderzoeken.
Als gevolg van een bezuinigingsoperatie van de Landbouw Universiteit Wageningen werd het Biologisch Station te Wijster na 70 jaar dienst gesloten. Dit ondanks de grote internationale vermaardheid van het onderzoek en het hoge aantal publicaties in internationale tijdschriften, waardoor de Drentse natuurgebieden met hun flora en fauna op de wereldkaart werden geplaatst.